woensdag 21 oktober 2020

The Painted Bird

 

In 1965 werd The Painted Bird van de Pools-Amerikaanse schrijver Jerzy Kosinski gepubliceerd, een jaar later vertaald in het Nederlands. Ik heb het boek destijds gelezen, ik zie de cover nog zo voor me.  De Tsjechische regisseur Václav Marhoul heeft het boek nu verfilmd, een epos in zwart-wit van bijna drie uur. Op basis van de trailer en wat publicaties rondom de film ging ik de film in mijn eentje bekijken. Niemand uit mijn omgeving had er echt zin in. Ten onrechte, overigens. Alleen al vanwege de jongen Joska, die onvergetelijk gespeeld wordt door Petr Kotlár.

Het verhaal speelt zich af tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog ergens in wat ik maar Groot-Slavië noem, het gebied tussen Tsjechië, Hongarije, Transsylvanië en Oekraïne. De jongen is alleen overgebleven en gaat op zoek naar zijn ouders maar heeft geen idee waar hij hen zoeken moet. Hij zwerft door voornamelijk achterlijke gebieden, bevolkt door achterdochtige arme boerenfamilies die er animistische gebruiken op na houden.

Het is een heroïsch verhaal geworden, een avonturenfilm. Maar dan wel avonturen in de duistere mensenwereld. Dat er wreedheid bestaat, weten we. En in tijden van oorlog treedt die wreedheid wel heel erg expliciet aan de oppervlakte. Dus gewelddadige scenes met nazi's, Russen en Kozakken kunnen ons in deze film nauwelijks verbazen.


Maar Joska lijkt rond te zwerven in een wereld waar Rutger Bregman liever niet van droomt. Eerlijk gezegd is de hoeveelheid wreedheid die het joch te verduren krijgt wel een overdosis. Ik betrapte me halverwege de film, toen ik al heel wat geweld voorbij had zien komen, en toen Joska over een ijsvlakte kroop, op de gedachte: "ze zullen hem toch niet ook nog eens door het ijs laten zakken hè?" Maar jawel hoor, ook dat bleef hem niet bespaard. 


En dat een goedbedoelende priester hem uitgerekend bij een sadistische pedofiel onderbrengt is ook wel veel van je voorstellingsvermogen gevraagd. Net als de nymfomane die de jongen van hoogstens 12 jaar ontmaagdt. Tijdens de film vraag je je af wat al deze wreedheid met de jongen zal doen. En er zijn drie scènes waarin Joska op even wrede wijze wraak neemt op zijn belagers, op de pedofiel (ik zag twee andere bezoekers vóór mij naar elkaar een duim opsteken bij deze scène), op de nymfomane en op een marktkoopman ergens in Oekraïne. Natuurlijk is die wraak begrijpelijk en zelfs te rechtvaardigen maar je houdt je hart vast. Overigens wordt er in de film ook anderen behoorlijk wat wreed geweld aangedaan.

Kortom, in het universum dat Kosinski, respectievelijk Marhoul ons voorschotelen kun je bepaald niet beweren dat de meeste mensen deugen. Er was gewoon te veel wreedheid. Een enkele keer ook heel ongeloofwaardig. Zoals in de scène waarin Joska misdienaar is bij de opvolger van de goedbedoelende priester en met het missaal achteruitlopend van de altaarverhoging afdondert waarop de gezamenlijke kerkbezoekers hem prompt in een gierput gooien. Op enkele scènes na wordt het geweld overigens niet direct gefilmd, juist doordat de camera op het moment suprême zich van de scène afkeert weet je dat er iets vreselijks wordt voltrokken. De impact is er niet minder om. Alleen de allereerste scène wordt direct gefilmd in beeld gebracht. Je zit meteen strak in je stoel en je hoopt dat niet de hele film gevuld zal zijn met dit soort beelden.

Maar ondanks deze kritiek vond ik het toch een monumentale film. De zwart-wit beelden waren bij tijd en wijle betoverend en in het begin deden ze me vooral aan de Hongaarse cineast Béla Tarr denken, die het werk van de Hongaarse schrijver László Krasznahorkai zo onvergetelijk verfilmde. Ook de verschillende personages, en er trokken er nogal wat aan ons voorbij, waren fantastisch gecast. 

En het verhaal dat de film vertelt is het verhaal van xenofobie. Alles en iedereen die niet direct als eigen wordt herkend, wordt onmiddellijk verstoten. Dat overkomt de geverfde vogel, dat overkomt Joska. Het is een verhaal van alle tijden en we lijken er maar niets van te leren.



Geen opmerkingen: