woensdag 20 mei 2015

Outer Hebrides

 Loch Tarbert

Het was een tijdje stil hier, we waren elders, op de Hebriden. Na lange voorpret diende de reis zich dan eindelijk aan en we startten met twee prachtige, zonnige reisdagen en je hebt Glasgow nog niet verlaten of je reist door dat magische Schotse landschap, via Fort William en het Eilean Donan Castle aan het Loch Cluanie naar het sprookjesachtige Skye over die al even fraaie Skye bridge. Een kort bezoekje aan Portree om vervolgens door te reizen naar Staffin waar we bij Betty Campbell een uiterst comfortabele bed & breakfast hadden gereserveerd, in the middle of nowhere tussen de schapen en met een prachtig uitzicht op de noordelijke kust van Skye. We vonden uiteindelijk in het Flodigarry Hotel een heerlijke gelegenheid om te eten en drinken en beide hebben we uitbundig gedaan.

Eilean Donan Castle

De overtocht van Uig naar Tarbert was heerlijk, we zaten in de zon op het achterdek en uit de wind, die overigens fors en koud was. Onderweg passeerden we de Shiant Islands, dichterbij ben ik niet gekomen. Vanwege het broedseizoen mochten we de eilanden niet betreden en die boottochtjes bleken verschrikkelijk duur (tot GBP 125 pp).

Op de Outer Hebrides komen eigenlijk geen toeristen, enkel “visitors”. Toeristisch valt er ook nauwelijks iets te beleven maar dat neemt niet weg dat wij het heerlijk vonden daar. In de loop van de voorgaande maanden en na het lezen van Macfarlane en Nicolson hadden de Hebriden een magische klank gekregen en de werkelijkheid kwam daar dichtbij in de buurt. Via North Harris (overweldigend ruw landschap met stevige heuvels en bergen) kwamen we in Lewis terecht om te eindigen in Brue aan de westkust waar het allerlaatste huisje (Beul na Mara ofwel Mouth of the Sea) voor de kust ons de komende zeven dagen onderdak zou bieden. Een uitstekend geoutilleerd huisje, van alle gemakken voorzien en met Heather Brough als een even aardige als attente landlady. Architectonisch valt er op de Hebriden helemaal niets te beleven. Niet de lieflijke cottages of imposante huizen die je elders op het Britse vasteland tegenkomt. Integendeel, hier staan de huisjes met hun kont in de wind en zijn ze opgetrokken uit steen of beton met vooral kunststof kozijnen. Alles is gericht op zo weinig mogelijk onderhoud maar de consequentie is wel dat alle huisjes, huizen zijn er niet of nauwelijks, een grijze en grauwe aanblik bieden.

En wat direct opvalt zijn de kerkjes op de Hebriden. Elke gemeenschap heeft tenminste één kerkje maar vaak ook meer. Het zijn ruwe vissers hier of crofters en weavers en die houden er kennelijk een soortgelijke verbeeldingskracht op na: het zijn protestanten, wars van opsmuk en verfraaiing. Het leven is hier hard en ruig en dan hoef je in je fysieke omgeving niet net te doen alsof dat niet zo is. Die kerken zitten op zondag om 12.00 en 18.00 uur allemaal helemaal vol en op straat valt er niets te beleven. Dat er mensen zijn zie je dan alleen aan de auto’s die bij de kerken staan geparkeerd.
Kortom, het is een combinatie van beroep, lage inkomens, cultuur en klimaat die maken dat de bewoners van deze eilanden er een steile leefstijl op na houden. Ze zijn vriendelijk maar kijken vooral de kat uit de boom, ze houden niet van opsmuk en gunnen zichzelf nauwelijks een pleziertje. Althans, niets daarvan is zichtbaar in het openbare leven. Dit uit zich vooral in de jammerlijke afwezigheid van pubs op de eilanden. In Tarbert en Stornoway kun je hier en daar wat drinken, in Stornoway hebben we zowaar enkele pubs aangetroffen, maar dat was het dan ook. Voor de rest ben je aangewezen op bier uit blik. Dat was voor ons wel een tegenvaller, gewend als we waren stevige wandelingen aan te gaan met als beloning aan het einde altijd weer zo’n heerlijke pub met amberkleurig ale aan te treffen na een barre tocht. Niets daarvan op de Hebriden! Voor deze mensen is het leven hier op aarde niet het einddoel, dat is wel duidelijk.

Abhainn Dearg

Maar er is wel de meest westelijke whiskystokerij gevestigd op het eiland, de Abhainn Dearg, in een schitterend en weids landschap, sinds 2008, over drie jaar dus hun eerste 10 jaar oude whisky. Een paar rommelige gebouwtjes bieden onderdak aan twee stills en wat vaten, net genoeg om ongeveer 10.000 liter per jaar te produceren. De wind was er zo hevig dat het een wonder leek dat die sjofele gebouwtjes er nog steeds stonden. Uiteraard een fles meegenomen en hier thuis inmiddels ook aangesproken. De whisky is net als de eilanden zelf: ze geeft zich niet gemakkelijk prijs, ze is droog en heeft een zeer uitgesproken smaak, waar niet iedereen van zal houden. Gek genoeg deed ze me denken aan Sliwowitch, een pruimenjenever die ik ergens in de vroege jaren zeventig voor het laatst dronk. Ik weet ook niet of de vergelijking klopt maar de associatie was er onmiddellijk. Aan het einde proef je vaag iets van peer. Enfin, een bijzondere whisky die ik traag en met smaak in zal nemen. 

Voor het overige bestaat Lewis vooral uit boggy area, niet eerder zoveel nat land gezien als juist hier. En ook het land is ruig en ruw, zelfs dieren lijken niet van enthousiasme over te lopen. We zagen wat konijnen, veel klein gevogelte en zeemeeuwen en Schotse Hooglanders natuurlijk maar daarmee was het wel zo’n beetje gedaan. Slechts één keer zagen we een hert, verrassend dichtbij nog wel en we hebben ook slechts één keer een roofvogel gespot. Kennelijk biedt het natte land te weinig plaats aan dieren die hun nest vlak onder de grond hebben en dan ontstaat er natuurlijk ook geen interessant jachtgebied voor de grote birds of prey. En voor het overige waren we nog aan de vroege kant om de vele broedvogels die er wel degelijk zijn te kunnen waarnemen. Ook otters, dolfijnen, haaien en walvissen hebben we er niet gezien.

Junkyard

Over rommel gesproken, daar lijken die eilandbewoners wel van te houden. Alle erven zijn rijkelijk voorzien van lukraak achtergelaten huisraad, machinerieën en onderdelen, auto’s en wrakhout. Niet dat ze er ooit iets mee zullen doen maar er is kennelijk geen infrastructuur om het allemaal netjes af te voeren. Mij zou het storen, al die rotzooi maar de eilanders kunnen zich een dergelijke irritatie niet permitteren. Ook iedere, maar dan ook iedere vloedlijn op deze eilanden is ruimhartig gelardeerd met afval: veel plastic en touw maar eigenlijk alles wat je op een stortplaats gewoonlijk aantreft. 

Tweedjasjes heb ik inmiddels voldoende, dit keer beperkte ik me tot een prachtige groene ruwwollen Harris trui. En we kochten een paar kilo zwaar boek From the land comes the cloth van Ian Lawson. Een werkelijk schitterend boek met ongekend fraaie foto’s van de Hebridennatuur en de crofters en weavers. De prijs was ook behoorlijk zwaar: € 175 maar dan heb je ook wat. 


En uiteraard bezochten we de Callanish standing stones, Lewis Butt, Great Bernera, Sheilebost Beaches en Luskentyre Beach en de St. Clement Church bij Rodel op het zuidelijkste puntje van Harris en nog veel meer prachtige plekken voor wie er oog voor heeft. Wij kunnen u een bezoek aan deze eilanden meer dan aanbevelen mits je regen en wind verdraagt en van weinig al kunt genieten. En by the way: Digby Chick in Stornoway is nog een goed restaurant ook.

Black houses

Callanish standing stones

Great Bernera

Luskentyre Beach

St Clement Church Rodel

Staffin, Skye

Sunset Brue, May 9, 2015

Geen opmerkingen: