Onlangs zag ik opnames van de Nopoli grondel (Sicyopterus stimpsoni) in Hawai. Een vis die tot de grondelachtige behoort en die in staat is met behulp van zuignappen een hoogte van meer dan 150 meter te overbruggen. Dit doet deze vis nadat de bek een kwartslag gedraaid is waarna de vis met behulp van klimspieren op de bek en aan de staartzijde tegen de natte bergwand omhoog klimt. De klimspieren zijn tevens de eetspieren. Slechts een op de tien vissen bereikt het einddoel.
De vis doet al deze moeite omdat er aan de top van het gebergte in de waterreservoirs voldoende ruimschoots voedsel aanwezig is en omdat er daar geen roofdieren meer voorkomen. Meer dan fascinerend natuurlijk. Maar er blijven wel een paar vragen onbeantwoord.
Het gebergte ter plaatse is ontstaan door vulkaanvorming en tegen de tijd dat zich leven op die bergtoppen en -dalen voordeed, waren die bergen juist op hun hoogst. Hoe konden die vissen weten dat er boven meer voedsel was en dat ze daar veilig waren voor roofdieren? En minstens zo belangrijk is de vraag waar het evolutionaire voordeel voor dit gedrag nu in schuilt als je bedenkt dat slechts 1 op de 10 vissen het einddoel haalt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten