dinsdag 20 januari 2015

Zoveel hoofden, zoveel zinnen...


Wij zijn in de war. Ik schreef hier eerst het Westen maar dat is zo'n amorf begrip dat iets suggereert wat er helemaal niet is. Misschien moeten we hier spreken over de parlementaire democratie. Maar een ding is zeker: in de war zijn we allemaal. En in dat opzicht zijn Al Quaida en IS uitermate effectieve bewegingen gebleken.

In de weekendbijlage van de NRC vinden we een heel palet aan meningen en voorstellen maar de grootste gemene deler is uiteindelijk dat we gewoon niet weten wat we moeten doen om een doorbraak in de kennelijk verstoorde verhoudingen tussen autochtonen en moslim immigranten te bewerkstelligen.


Ian Buruma (schrijver en publicist) stelt dat we het begrip democratie niet moeten verengen tot Charlie Hebdo of Theo van Gogh. Daar heeft hij natuurlijk gelijk in, zij het dat het kunnen bestaan van dezulken alleen in een democratie mogelijk is, niet in de laatste plaats omdat in een democratie het geweldsmonopolie uitsluitend en alleen is voorbehouden aan de staat. Het woord kan in een democratie door burgers alleen met het woord bestreden worden en de staat past er wel voor tegen het woord wapengeweld in te zetten.
De oplossing die Buruma ziet is dat wij moslims als gelijke burgers gaan behandelen. Dan, zegt Buruma: "zullen de meesten zich duidelijker tegen de terreur opstellen. En wordt de democratie alleen maar sterker". Dit mag misschien waar zijn maar is het nu echt zo dat moslims hier niet als gelijke burgers worden beschouwd en vraagt die stelling van Buruma niet ook tegelijkertijd een inspanning van de moslim burgers zelf?


Herman Vuijsje (socioloog en publicist) is radicaler in zijn opstelling en geeft nader invulling aan waakzaamheid onder burgers om radicalisering tijdig te kunnen signaleren. Niet ten onrechte kent hij een duidelijke verantwoordelijkheid toe aan de moslimgemeenschap zelf. De leden daarvan hebben immers het beste zicht op jongens met wie het misgaat en kunnen ook haatboodschappen herkennen die niet-moslims ontgaan. Aldus Vuijsje.
Radicaliserende of geradicaliseerde jongeren moeten bijtijds worden aangegeven stelt Vuijsje en: "Islamitische Nederlanders komt daarbij een bijzondere verantwoordelijkheid toe. Niet om zich vrij te pleiten van een verdenking die hen als groep zou treffen, maar om als 'goede vaderlanders' naar beste vermogen te kunnen bijdragen aan het verdedigen van onze vrijheid".


In een prachtig artikel beschrijft Abdelkader Benali (schrijver) hoe hij als jongeling ooit de fatwa tegen Salman Rushdie verdedigde om pas later tot het besef te komen dat het niet eenvoudig is een op religie geënt leven te leiden in een seculiere democratie waar jouw religie herhaaldelijk bespot kan worden door cartoonisten en anderen. In essentie, zegt Benali, is deze complexe problematiek ontstaan doordat Europeanen moslims maar blijven beschouwen als wezensvreemde individuen die hier eigenlijk niets te zoeken hebben.
De gebeurtenissen in Parijs en elders weerspiegelen niet een gebrek aan humor maar vooral ontspoorde woede. Benali: "De moslims zijn net zo Europees als de Roma, homoseksuelen, intellectuelen, boeren en fabrieksarbeiders. Wij zijn al eeuwen in Europa en politici en pers moeten eens ophouden te doen alsof wij gisteren zijn aangekomen. We zijn hier en we blijven hier". Een antwoord op de verschrikkingen waartoe geradicaliseerde moslims in staat zijn gebleken heeft Benali evenwel niet.


Zihni Oezdil (maatschappijhistoricus en publicist) stelt in een helder artikel dat wij vooral voor het vrije woord zijn dat ons bevalt. Denk maar aan Gregorius Nekschot, de demonstrante die gearresteerd werd omdat ze liet blijken tegen het koningshuis te zijn, denk maar aan Oppenheimer die een louche advocaat tekende. Denk ook aan Wilders die het vrije woord zegt te verdedigen maar de koran wil verbieden.
Of het vooral de lagere sociale klassen zijn aan wie de vrijheid van meningsuiting wordt ontnomen, zoals Oezdil betoogt, kan ik niet beoordelen. Ook geloof ik niet dat het na de moord op van Gogh geclaimde recht op beledigen vooral bedoeld was moslims een trap te geven.
Maar Oezdil heeft zeker een punt als hij hij stelt: "Want in werkelijkheid ben je pas voor vrijheid als je vóór de vrijheid va de Ander bent, en vóór de vrije uiting van meningen die je abject vindt".
Ik ben het met Oezdil eens dat we de vrije meningsuiting moeten oprekken maar aarzel wel wanneer dat zou betekenen dat racisme niets meer in de weg gelegd zou kunnen worden, dat aanzetten tot haat of oproepen tot geweld zonder weerwoord of zonder tussenkomst van een rechter zou moeten blijven.
Maar hoe het ook zij, we beteugelen hier het geweld van het moslimfundamentalisme bepaald niet mee. Sterker nog, we lopen het risico van een toenemende geweldsspiraal. Vrijheid is immers nooit absoluut en het recht op beledigen heb ik altijd al afgewezen.

Wat zijn dan de belangrijkste kenmerken van een open en pluriforme democratie? Dan hebben we het toch over solidariteit en zelfbeheersing, over verdraagzaamheid en vrijheid, over rechten en plichten en vooral ook - mag ik hopen - over humor?

Geen opmerkingen: