zaterdag 11 februari 2017

Julianus Apostata op zijn sterfbed


– voor Enno

“Waarom treuren om een ziel die op het punt staat
 zich te scharen onder de sterren?” – Laatste woorden van
keizer Julianus (331-363 n.C.), door de christenen Apostata (=Afvallige
genoemd)

                                   
Er is geen waarheid in godsdienst
dan slechts theologie en in theologie
geen waarheid dan slechts logos zonder logica.
Geen god laat zich benoemen
dan alleen in mythen die naar zich laten raden,
zonder kreten van profeten.

Wat kan geloof anders zijn dan geloven
in zelfgeknede zekerheden?
En wat kan ik dan met zekerheid weten
door te geloven?

Die ene en ware god van wie gezegd wordt
dat hij mij kent en liefheeft, is slechts
de wensgeworden vader van de gedachte
dat hij mij kent en liefheeft.
En wie zegt hem te kennen door in hem te geloven,
vindt troost in zijn wens, niet in de vader.

Wie anders kan ik dienen dan de aarde
die ik moeder noem, die ene mythe
waarin ik zelf figureer en grond onder
mijn voeten voel waarop ik loop, al ziende
horend, ruikend, proevend, voelend, 
een mens geworden dier en deel van de natuur
dat niet de lucht verdraagt uit de mond
van de asceet die vroom het leven liegt.

Want wie zich boven de natuur verheft,
veracht de stof waaruit hij is gemaakt,
veracht de schoot waaruit hij is ontstaan.
En diens god - die ene en waarachtige - hoe kan hij zeggen
hem te kennen die zich hooguit laat vermoeden,
niet daarboven, maar op aarde, hier beneden
op de grond van mijn bestaan?
                              
Geen God van Drie in Eén
maar een veelvuldigheid die zich in ons verbeeldt
als goden en godinnen levend in de elementen,
in zon en maan en alle hemellichamen,
in wolken, wind en regen, bliksem, storm en stilte,
in elke vrouw en elke man, in elk dier en elke plant,
in bergen, rotsen, onderaardse grotten en spelonken,
in elke druppel van rivieren en oceanen
en in woestijnen tot de laatste korrel zand.  

Man en vrouw ben ik, want beiden in de geest.
En zie, ook ik ben als de elementen:
als aarde, water, lucht en vuur met al hun streken en humeuren.  
Welke godheid is het die mijn  passies en emoties ment?
Wie is de faun in mij, de nimf, de satyr, de bacchant?  
Zijn zij bepalend voor de zin van mijn bestaan?
Och, kom, de zin van mijn bestaan…
of noem het levensdoel of ideaal,
praat m’er niet van, verloren moeite,
niet meer van belang.

Deemoed maakt hoogmoedig aanspraak op
de waarheid die niet verlost, maar wel belast.
Waarheden zijn er zoveel als mensen,
en zin of onzin, welke goden of godinnen ook,
hoe goed of slecht,
het zijn de anderen in wie ik hen en zo mijzelf herken:
was ik dan soms op aarde om te weten wie ik ben? 

Vale, vale…ultima vale!
O, hoe nabij is mij het universum!
Niets rest mij dan de wens
een ster te zijn onder de sterren,
ergens in de eindeloze ruimte
van een alomtegenwoordige

afwezige. 

Tom van Ewijk

2 opmerkingen:

John Wervenbos zei

Dit is een interessante tekst. Mooi gesproken. Heel beeldend en direct. Maar ik dacht dat deze Keizer een 'heidens geloof' of anders gezegd oude mysteriewijsheden in ere wou herstellen, restaureren. Geen voorloper van het atheïsme?

enno nuy zei

Dat is zeker waar, deze Julianus wilde terug naar het heidense veelgodendom. Ik interpreteer het als volgt: de dichter kan niet uit de voeten met die ene almachtige god, ook hij prefereert "een veelvuldigheid die zich in ons verbeeldt als goden en godinnen etc". Het gaat hier eerder over de Spinoza-variant dan over het atheïsme, dat ben ik met je eens.